Advocaat Royce de Vries spande vorige maand een kort geding aan tegen uitgeverij DPG vanwege een voorgenomen publicatie in het Algemeen Dagblad. Die zou gaan over geheime opnames die vermoedelijk door zijn vader, Peter R. de Vries, zijn gemaakt, en waarop Royce de Vries en zijn voormalige compagnon Khalid Kasem te horen zijn. De Vries vorderde een verbod op de voorgenomen publicatie van het AD en de opnamen. De Orde van Advocaten van het arrondissement Amsterdam voegde zich aan de zijde van De Vries. Volgens hen zou een publicatie over de opnames onrechtmatig zijn vanwege veiligheidsrisico’s voor De Vries en Kasem omdat het gaat om opnamen die zijn gestolen en vertrouwelijke gesprekken bevatten die vallen onder de geheimhoudingsplicht van advocaten.
De voorzieningenrechter gaf De Vries in eerste instantie gelijk en verbood publicatie “op voorhand”. Een dergelijk voorafgaand publicatieverbod is op zichzelf al uitzonderlijk, maar nog opmerkelijker was dat de behandeling van de zaak volledig achter gesloten deuren plaatsvond, en dat de voorzieningenrechter het vonnis en de motivering van het publicatieverbod ook niet openbaar maakte. De rechtbank publiceerde slechts een uittreksel, waarin de voorzieningenrechter kort beschreef wat het juridische toetsingskader is, en dat “de door eiser en de Orde aangevoerde belangen (de bescherming van de rechten van anderen en het voorkomen van de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen) zwaarder wegen dan het belang van de persvrijheid“. Waarom dit het geval was en wat precies de redenen waren voor het publicatieverbod werd niet openbaargemaakt, omdat “[v]erdere openbaarheid toewijzing van de vordering zinledig [zou] maken“. Ook werd niet bekend gemaakt waar het publicatieverbod precies op zag, voor welke DPG titels het verbod gold en wat de hoogte van de dwangsom was. Partijen mochten hier ook geen uitlatingen over doen.
AD is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan, waarbij de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en de stichting Persvrijheidsfonds zich hebben gevoegd aan de zijde van DPG. Bij het hof werd de zaak, in tegenstelling tot de rechtbank, wel deels openbaar behandeld. Ook is de beslissing en het arrest van het hof, dat vandaag werd gepubliceerd, volledig openbaargemaakt.
In dit arrest wordt nu voor het eerst duidelijk hoe vergaand het verbod van de voorzieningenrechter in eerste aanleg was. Het verbod zag op het:
1. openbaar maken van: de opnamen die ten grondslag liggen aan de voorgenomen publicatie van het AD en de daarin vervatte gesprekken (a) tussen de geheimhouders (Royce de Vries, Kasem en Peter R. de Vries) en (b) tussen één of meer geheimhouders en derden; en
2. refereren aan deze opnamen en/of gesprekken alsmede aan andere opnamen en de daarin vervatte gesprekken tussen de geheimhouders of tussen één of meer geheimhouders en derden of aan het bestaan van een en ander.
Dit ongekend vergaande verbod zag niet alleen op het AD, maar op alle titels van DPG. Bovendien was er een dwangsom aan verbonden die voor DPG kon oplopen tot 2 miljoen euro.
Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en legt duidelijk uit waarom het verbod niet in stand kan blijven. Voor een voorafgaand publicatieverbod is slechts ruimte als alleen daarmee onherstelbare schade kan worden voorkomen. Gelet op een hoog risico op een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid moet de noodzaak van een publicatieverbod zorgvuldig en kritisch worden onderzocht.
Volgens het hof is die noodzaak er in dit geval niet. Het voorgenomen artikel van het AD vindt voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Daarnaast is het hof van oordeel dat de publicatie een bijdrage levert aan een publiek debat en een mogelijke misstand rondom het lekken van informatie uit een strafdossier aan het licht kan brengen. Er is daarom relatief weinig ruimte om de vrijheid van meningsuiting van de journalisten te beperken. Hierbij speelt volgens het hof ook mee dat Peter R. de Vries, Kasem en Royce de Vries allemaal publieke figuren zijn. Dat de opnames mogelijk op onrechtmatige wijze verkregen zijn en de geheimhoudingsplicht, die Royce de Vries en Kasem hadden vanwege hun hoedanigheid als advocaat, en de afgeleide geheimhoudingsplicht die Peter R. de Vries had, wegen hier niet tegen op. Het hof overweegt hierover:
Met de voorgenomen publicatie is een zwaarwegend maatschappelijk belang gemoeid. Dat rechtvaardigt dat het AD daarover publiceert, ook al baseert het AD zich op opnamen die geheimhoudersinformatie bevatten, die heimelijk zouden zijn gemaakt en waarvan aannemelijk is dat zij op onrechtmatige wijze zijn verkregen door de derden. Het door de geheimhoudingsplicht gediende belang van vertrouwelijkheid van de daaronder vallende informatie legt onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het met de voorgenomen publicatie gediende belang.
Bovendien hebben De Vries en de Orde volgens het hof niet voldoende concreet kunnen beargumenteren dat De Vries en Kasem als gevolg van de voorgenomen publicatie bovenop reeds bestaande risico’s extra veiligheidsrisico zullen lopen. De algemene stellingen die hierover zijn aangevoerd leggen onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het met de voorgenomen publicatie gediende belang. Hierbij weegt het hof mee dat het conceptartikel voortborduurt op informatie over Kasem die al bekend is, dat ook publiekelijk bekend is dat het AD beschikt over (vermoedelijk) heimelijk opnamen gemaakt door Peter R. de Vries en dat algemeen bekend is dat Peter R. de Vries de gewoonte had om gesprekken op te nemen. Ook weegt mee dat Royce de Vries zelf heeft gepubliceerd over een aantal onderwerpen waarvan hij stelt dat die hem in gevaar kunnen brengen.
Wel oordeelt het hof dat de naam en gegevens van degene die Kasem zou hebben benaderd met het verzoek om informatie door te geven uit het strafdossier niet mogen worden gepubliceerd, vanwege de mogelijk ernstige risico’s voor de veiligheid. Het hof oordeelt dat dit verbod proportioneel is: “Het AD wordt hiermee niet wezenlijk beperkt in haar recht om te publiceren over de mogelijke misstand die zij aan de kaak wenst te stellen en de bijdrage die zij hiermee wenst te leveren aan het publieke debat.” Het hof wijst dit verbod alleen toe ten aanzien van het AD, en niet voor de andere DPG titels. Ook wordt de dwangsom gematigd naar maximaal 250.000,- euro.
Het verbod van de voorzieningenrechter om ’te refereren aan de opnamen’ wordt volledig vernietigd. Volgens het hof komt dit feitelijk neer op een algeheel verbod om in het openbaar te verwijzen naar opnamen die Peter R. de Vries heeft gemaakt in de tijd dat hij kantoordirecteur was met een afgeleide geheimhoudingsplicht en in die opnamen vervatte gesprekken. Gezien de algemene bewoordingen gaat het ook om opnamen die het AD niet in haar bezit heeft maar waarover DPG mogelijk in de toekomst zal beschikken en informatie die al gepubliceerd is over (het bestaan van) deze opnamen. Daarbij is niet bekend of het AD over meer opnamen beschikt of kan gaan beschikken, en zo ja wat de inhoud van die opnamen is. Dat maakt het volgens het hof onmogelijk om een belangenafweging te maken en daarnaast zou toewijzing van dit zeer ruim geformuleerde en verstrekkende verbod leiden tot een inperking van de persvrijheid van DPG, wat volgens het hof niet gerechtvaardigd wordt door de belangen van De Vries en de Orde. Daarom wordt dit verbod van tafel geveegd, en mag het AD gewoon vrij publiceren over de opnamen, zolang zij de naam en gegevens van degene die Kasem zou hebben benaderd met het verzoek om informatie door te geven uit het strafdossier, niet publiceert.
Royce de Vries en de Orde van advocaten zijn in de proceskosten van het AD, de NVJ en het Persvrijheidsfonds veroordeeld.