‘JT’ start een kort geding tegen Hearst Magazines, uitgever van Quote. JT is in Quote beschreven als een bekende oplichter, die in 2009 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3,5 jaar. In het blad en op de website van Quote is een aantal publicaties verschenen waarbij JT met voor- en achternaam genoemd is. In twee van die publicaties is ook een portretfoto van JT toegevoegd. Een van de publicaties behandelt de rechtszaak waarin JT tevergeefs een verbod vorderde op het (overigens zeer lezenswaardige) boek “De Gekooide Recherche” van Michiel Princen. In die procedure klaagde JT ook over het feit dat hij met naam en toenaam in het boek werd genoemd. In die zaak wees de rechtbank de vorderingen van JT af. Van belang was onder meer dat JT door eigen toedoen een publiek persoon was geworden en dat het boek een non-fictionele publicatie betrof. Verwijten als het onrechtmatig gebruik van gelekte politiegegevens, het onrechtmatig gebruik van wetenschap uit hoofde van een voormalig ambt en het gebruik van diskwalificerende en tendentieuze termen konden JT niet baten. JT heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het hof Den Haag.
Terug naar het geschil tegen Quote. In de zaak bij de voorzieningenrechter vordert JT, kort gezegd, dat zijn naam geïnitialiseerd, de tag met zijn naam verwijderd en zijn portretfoto van de publicaties gehaald wordt. De voorzieningenrechter overweegt dat de initialenregel uit de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek waar JT zich op beroept geen wettelijke status heeft. In het kader van de belangenafweging noemt de voorzieningenrechter onder meer de volgende relevante omstandigheden: de media aandacht, het zijn van een publiek persoon door eigen toedoen, de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling, het zelf opzoeken van de publiciteit, het niet hinderen door de publicaties van zijn privéleven of resocialisatie, de vrijheid van Quote om over de procedure tegen de auteur van het boek te berichten, het weinige effect van het initialiseren van zijn naam, feitelijke onjuistheden zijn onvoldoende onderbouwd, de foto is ook in andere media al gebruikt. De pesterige toon van Quote waar JT over klaagt is volgens de rechter een toelaatbare opiniërende toonzetting, die eigen is aan Quote. De belangenafweging valt dan ook uit in het voordeel van Quote.
JT doet dan ook nog een beroep op de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Dat helpt niet. Want ook bij een beroep op de Wbp komt het neer op een afweging van dat belang (ook een privacy belang, redactie) tegen de vrijheid van meningsuiting. En dat laatste recht weegt hier zwaarder. Zijn vorderingen worden dus afgewezen.
Vervolgens stelt JT hoger beroep in bij het Hof Den Haag. Net als de voorzieningenrechter, wijst het Hof zijn vorderingen af.
De grief van JT dat zijn privacybelang op grond van de Wbp in beginsel prevaleert boven het belang van de vrijheid van meningsuiting van Hearst faalt. Het verbod van het gebruik van zijn gegevens geldt namelijk niet voor zover die verwerking noodzakelijk is voor journalistieke doeleinden. Het hof oordeelt daarbij van belang dat bij de publicaties sprake is van een ‘matter of public interest’, dat JT door zijn eigen toedoen te beschouwen is als een publiek persoon, dat JT niet heeft gesteld welke beweringen van Hearst feitelijk onjuist zijn en dat JT in beide feitelijke instanties niet heeft gesteld op welke wijze de publicatie hem hindert bij zijn resocialisatie of inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer.