
Begin dit jaar komt een aflevering van het YouTube programma BOOS van BNNVARA online over een bedrijf dat haarwerken en haarreconstructies verkoopt en onderhoudt. In de aflevering van BOOS wordt aandacht besteed aan verschillende klachten over de kliniek en de eigenaar van de kliniek. Een opdrachtnemer van de kliniek komt aan het woord, die onder andere vertelt dat zij niet volledig betaald krijgt voor haar werkzaamheden. De presentator van BOOS, Tim Hofman, geeft verder in de aflevering aan dat de redactie ook andere klachten heeft ontvangen waaruit blijkt dat de kliniek en haar eigenaar een intimiderende of dreigende handelswijze kan hanteren.
Volgens de haarkliniek moet de aflevering offline omdat de uitlatingen in de aflevering onjuist en onrechtmatig zijn. De kliniek vordert verwijdering van de aflevering, een rectificatie en schadevergoeding.
De voorzieningenrechter behandelt in zijn vonnis een aantal omstandigheden die van belang zijn, waaronder de vraag of de uitingen in de BOOS aflevering voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. In dit verband constateert de voorzieningenrechter dat de haarkliniek inderdaad een deel van de facturen van de opdrachtnemer niet heeft betaald en ook niet wil betalen. De haarkliniek beroept zich hierbij op wanprestatie en stelt dat de opdrachtnemer haar werkzaamheden niet goed zou hebben uitgevoerd en dat zij daarom niet betaald hoeft te worden. Daarnaast stelt de kliniek een tegenvordering van EUR 500.000,- op de opdrachtnemer te hebben vanwege schade door de wanprestatie. De voorzieningenrechter oordeelt dat de aflevering van BOOS op dit punt niet eenzijdig is, omdat het standpunt van de kliniek, naast het standpunt van de opdrachtnemer, naar voren komt in de aflevering. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat uit de correspondentie tussen de opdrachtnemer en de kliniek niet blijkt dat de opdrachtnemer haar werk niet goed zou hebben gedaan. Ook bevatten de stukken van de haarkliniek volgens de voorzieningenrechter geen onderbouwing voor de enorme schadeclaim van EUR 500.000,- op de opdrachtnemer.
De uitingen over het geschil met de opdrachtnemer vinden dus voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Hetzelfde geldt voor de uiting van BNNVARA dat de kliniek en haar eigenaar vaker derden intimideren en tegen hen dreigen. Hierbij kunnen, volgens de voorzieningenrechter, ook feiten van na de publicatie van de aflevering een rol spelen. In dit kader weegt de voorzieningenrechter onder andere mee dat de kliniek eerder een rechtszaak heeft gestart tegen een particuliere klant waarin is geoordeeld dat de gestelde vordering van EUR 4.000,- van de kliniek niet terecht was en dat eerder in een aflevering van een ander tv-programma meerdere klanten van de kliniek hebben geklaagd over de kwaliteit van de haarstukken en de onverwachte kosten die zij moesten betalen. Ook wijst de voorzieningenrechter op de klachten die BNNVARA van klanten van de kliniek heeft ontvangen, en op twee oud-werknemers die aan BNNVARA hebben verklaard over een onveilige bedrijfscultuur binnen de kliniek, de opdracht om tegen klanten te liegen / klanten aan het lijntje te houden, de lange levertijden van de haarstukken, de gebrekkige klantenservice en de beperkte mogelijkheden voor klanten om afspraken af te zeggen. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat BNNVARA mocht concluderen dat de kliniek meer dan eens heeft gehandeld op een wijze die als intimiderend of dreigend op derden kan overkomen, klanten heeft voorgelogen en derden (waaronder klanten) niet heeft (terug)betaald.
Wel oordeelt de voorzieningenrechter dat de woordkeuze ‘vaker’, zoals gebruikt in de aflevering van BOOS, enige mate van overdrijving bevat gelet op de omstandigheid dat sommige voorvallen, zoals de rechtszaak tegen de particuliere klant uit 2016, zich een tijd terug hebben voorgedaan, maar dat maakt de uiting niet onrechtmatig. De rechter overweegt: “Daarbij geldt dat het uitgangspunt is dat de journalistieke vrijheid, zoals beschermd in artikel 10 lid 1 EVRM, verder sterkt dan de bescherming van een objectieve en ingetogen wijze van verslaggeving van feiten. In het algemeen moet binnen de uitingsvrijheid ruimte worden gelaten voor enige overdrijving.”
De kliniek heeft ook aangevoerd dat de kwestie met de opdrachtnemer in de aflevering een privaat geschil betreft en daarom niet kwalificeert als een ernstige misstand die in het publieke belang aan de kaak moet worden gesteld door BOOS. Hierin gaat de voorzieningenrechter ook niet mee, omdat er in de aflevering meerdere onderwerpen aan bod komen, zoals de klachten over de matige haarstukken en de gebrekkige klantenservice. Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat de vrijheid van meningsuiting verder rijkt dan ernstige misstanden: “Verder is de voorzieningenrechter het met BNNVARA eens dat het voor de beoordeling of de vrijheid van meningsuiting kan worden ingeperkt niet relevant is of de uiting over een ernstige misstand gaat. Voor de beoordeling in hoeverre er ruimte is voor een beperking, is relevant of de uiting kan raken aan een discussie die in de publieke belangstelling staat. Als dit zo is, bestaat er weinig ruimte om de uitingsvrijheid te beperken. Daarmee is niet gezegd dat, wanneer dit niet het geval is, de uiting om die reden niet is toegestaan.” Daarbij weegt de voorzieningenrechter ook mee dat de kliniek consumenten bedient die tot een kwetsbare doelgroep behoren, en dat deze doelgroep belang kan hebben ingelicht te worden over de handelwijze van de kliniek en haar eigenaar.
Al met al luidt het oordeel dat de aflevering niet onrechtmatig is en worden alle vorderingen afgewezen.
BNNVARA werd in deze procedure bijgestaan door Lotte Oranje en Else Groen.