Gastbijdrage van Henk Strikkers.
Voor de derde keer in vijf jaar tijd is de Nederlandse staat door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op de vingers getikt in een door journalisten aangespannen zaak. Ditmaal mogelijk met gevolgen: de regering kondigde zaterdag aan journalisten bij wet te willen beschermen.
Daarmee eindigt hopelijk de reeks van de veroordelingen van de Nederlandse staat. De laatste jaren was ons land het Europese lachertje geworden qua journalistieke bescherming. In 2007 oordeelde het Straatsburgse Hof al dat Koen Voskuil onterecht was gegijzeld en drie jaar later vond het dat opsporingsambtenaren te ver waren gegaan door te dreigen met een doorzoeking van het Sanoma-pand.
Vorige week ging bij De Telegraaf de vlag uit nadat het Europese Mensenrechtenhof oordeelde dat de Nederlandse staat onrechtmatig telefoongesprekken van twee journalisten tapte en hen dwong geheime documenten te overhandigen. Waar zijn journalisten aan toe? En hoe kan Nederland voorkomen dat het nog vaker wordt veroordeeld?
De Telegraaf-zaak
De uitspraak van het Europees Hof was er niet geweest wanneer Telegraaf-journalisten Bart de Mos en Joost de Haas nooit de beschikking hadden gekregen over geheime AIVD-documenten. Zij schreven op 21 januari 2006 tezamen een artikel waarin ze signaleerden dat de entourage van de beruchte drugshandelaar Mink K. beschikte over staatsgeheime informatie over het onderzoek naar zijn persoon.
Direct was duidelijk dat een medewerker van de AIVD dit nieuws had gelekt naar de twee journalisten. De AIVD startte een onderzoek naar het eigen lek en tapte daarbij de telefoon van de Telegraaf-journalisten. Daarnaast eisten de inlichtingendiensten de originele documenten, en dus niet de kopieën die De Telegraaf overhandigde. Dit alles was erop gericht om het AIVD-lek te vinden. De Telegraaf weigerde hieraan te voldoen en het conflict was geboren.
Goedwerkende journalistiek is essentieel
Vorige donderdag oordeelde het Straatsburgse Hof dat de AIVD met beide maatregelen te ver is gegaan. In zijn uitspraak weegt het Hof – zoals het ook in de vorige arresten tegen de Nederlandse staat deed – de journalistieke belangen af tegen die van de staat. Het stelt opnieuw en meerdere malen dat er zeer zwaarwegende belangen in het spel moeten zijn voordat er dwangmiddelen tegen journalisten kunnen worden ingezet. Het Hof benadrukt daarbij dat een goedwerkende journalistiek essentieel is voor de samenleving en dat daarvoor van belang is dat bronnen waardevolle, geheime informatie kunnen doorspelen aan journalisten.
Het Hof stelt dat telefoontaps bij journalisten altijd vooraf getoetst moeten worden door een onafhankelijke instantie. Dit komt overeen met het Sanoma-arrest waarin het Hof oordeelde dat een doorzoeking bij journalisten vooraf getoetst moet worden. Dat hoeft niet per se door een rechter te gebeuren: het kan ook een onafhankelijk comité zijn met een rechter aan het hoofd of een tribunaal van voormalige topjuristen.
In deze zaak – en tot voor kort bij de toepassing van elk dwangmiddel tegen journalisten in Nederland – ontbrak die voorafgaande rechterlijke toetsing. Aangenomen mag worden dat een dergelijk toetsend orgaan in de nieuwe wet voor het journalistieke verschoningsrecht wordt geïnstalleerd.
Wetsvoorstel
Voor de afwijzing van de verplichte documentoverdracht gebruikt het Hof een andere argumentatie. Kort gezegd komt die erop neer dat de belangen van de AIVD bij het bezitten van de originele documenten niet zwaarwegend genoeg zijn om een inbreuk op het journalistieke verschoningsrecht te rechtvaardigen. Daarvoor is een ‘overriding requirement in the public interest’ noodzakelijk en dat is het vinden van het AIVD-lek niet.
Deze derde tik op de vingers van de Nederlandse Staat heeft ervoor gezorgd dat er waarschijnlijk binnenkort een wetsvoorstel over het journalistieke verschoningsrecht in de Tweede Kamer wordt besproken. Staatssecretaris Teeven kondigde zaterdag aan dat er waarschijnlijk al binnen twee weken een voorstel ter behandeling zal liggen. De vraag is echter wat er in die wet moet worden vastgelegd en wat juist niet?
Eerder pogingen
Het is niet de eerste keer dat er een opmaat wordt genomen tot het wettelijk regelen van een journalistiek verschoningsrecht. Begin jaren ’90 diende PvdA-Kamerlid Erik Jurgens een initiatiefwetsvoorstel in dat verzandde in de Tweede Kamer en de eindstreep niet haalde.
Enkele jaren geleden werd er door de regering een conceptwetsvoorstel [pdf] naar de Kamer gezonden. Daarin werd vastgelegd dat journalisten – ook niet-professionele – (burger)journalisten aan wie informatie in het kader van het publiek debat is toevertrouwd, mogen weigeren hierover te verklaren tegenover de rechter. Een rechter-commissaris mag een beroep op dit verschoningsrecht afwegen tegen een ‘zwaarwegend maatschappelijk belang’. Wanneer dit daadwerkelijk zwaarder weegt moet de journalist alsnog te getuigen. Om onduidelijke redenen heeft de regering besloten dit voorstel nooit naar de Tweede Kamer te zenden.
Een nieuwe wet
Het is niet zo dat het Europees Hof Nederland heeft gedwongen een nieuwe wet in te voeren. Janneke Gerards, hoogleraar Fundamentele Rechten aan de Radboud Universiteit, stelt desgevraagd: ‘Strikt genomen is een wettelijke verankering niet nodig. Naar aanleiding van de eerdere uitspraak in de Sanoma-zaak is het beleid van het Openbaar Ministerie zodanig gewijzigd dat een dwangmiddel alleen nog maar mag worden toegepast bij journalisten als sprake is van toestemming door de rechter-commissaris. Dat zou simpelweg kunnen worden uitgebreid tot afluisteroperaties.’
Gerards neigt zelf wel naar een wettelijk regeling, omdat zo eindelijk duidelijkheid kan worden geschapen over de regels en er niet steeds naar de verschillende aspecten uit vroegere rechterlijke arresten gekeken hoeft te worden. ‘Bovendien kan daarin duidelijk worden opgenomen wanneer sprake is van een “journalist” en van “bronbescherming”, begrippen waarover nu nog veel onduidelijkheid bestaat’, aldus Gerards.
Jens van den Brink, media-advocaat bij Kennedy Van der Laan, is het grotendeels met Gerards eens. Hij ziet eveneens veelal voordelen van wettelijke verankering. ‘Veel rechters-commissarissen hebben de recente arresten niet volledig paraat. Een wet heeft als gevolg dat voor hen duidelijk is wat het uitgangspunt is, namelijk een journalistiek verschoningsrecht.’
Van den Brink voelt echter niet veel voor de definiëring van het begrip journalist. Hij vreest ervoor dat de wetgever de groep die aanspraak maakt op het verschoningsrecht onredelijk beperkt. ‘In de wet moeten in ieder geval drie zaken worden geregeld. Eén: het verschoningsrecht voor de journalist is het uitgangspunt, twee: hierop kan enkel na een toets van de rechter-commissaris een inbreuk worden gemaakt en drie: het verschoningsrecht geldt niet alleen voor de bron, maar voor alle informatie die naar de bron kan leiden. De rest moet dan aan de interpretatie van de rechter worden overgelaten, die daarbij de bestaande jurisprudentie moet toepassen.’
België als voorbeeld
‘De haan heeft al drie keer gekraaid. Nederland kan niet meer om een wettelijke regeling heen’, stelt Dirk Voorhoof onomwonden. Voorhoof, hoofleraar Mediarecht aan de Universiteit Gent, heeft het altijd vreemd gevonden dat Nederlanders dachten het zonder wet op te kunnen lossen.
In België heeft de federale wetgever in 2005 al een wet aangenomen tot bescherming van journalistieke bronnen. Op papier is deze zeer voordelig voor journalisten. Het gaat namelijk uit van het goede functioneren van de pers en daardoor kunnen niet alleen beroepsjournalisten, maar in principe iedereen aanspraak kan maken op journalistieke voorrechten.
Oorspronkelijk werden in België overigens enkel beroepsjournalisten beschermd, maar het Arbitragehof oordeelde dat dit in strijd is met de grondwetsbepaling die waarborgt dat iedere Belg gebruik moet kunnen maken van de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers.
Nu kan ‘[e]enieder die een rechtstreekse bijdrage levert tot het verzamelen, redigeren, produceren of verspreiden van informatie voor het publiek via een medium’ aanspraak maken op bescherming. Ook redactiemedewerkers en anderen die vanwege hun functie in aanraking komen informatie die de bron kan identificeren worden beschermd.
Beide groepen zijn niet verplicht medewerking aan politioneel of gerechtelijk onderzoek te verlenen en de rechter kan hen niet bevelen te getuigen. Opsporings- en onderzoeksmaatregelen gericht op journalistieke informatiebronnen zijn eveneens verboden.
Inbreuken op verschoningsrecht
Is dan alles rozengeur en maneschijn bij onze zuiderburen? Voorhoof vindt van niet: ‘Het is lastig om te zien of een wet daadwerkelijk functioneert. Ik bedoel: je merkt als journalist niet dat je telefoon geregistreerd wordt of dat je geschaduwd wordt.’ Er gaan in België geruchten dat politie en justitie nog steeds inbreuken maken op het journalistiek verschoningsrecht. Dat stelt onder meer Pol Deltour, secretaris van de Vlaamse Vereniging van Journalisten in zijn bijdrage ‘Uitstekende Bronnenwet botst op taaie gerechtelijke gewoonten en nieuwe uitdagingen’ in het boek ‘Het journalistiek bronnengeheim onthuld’. Harde bewijzen daarvoor zijn echter moeilijk te vinden.
Concluderend kan worden gesteld dat het een goede zaak is dat er naar aanleiding van de Telegraaf-zaak een wet op het journalistieke verschoningsrecht komt. Niet alleen om verder gezichtsverlies in Europa te voorkomen, maar ook om politie, justitie en journalisten duidelijkheid te bieden. Bij het opstellen van de wet zou de Belgische evenknie een goede inspiratiebron kunnen zijn. De omschrijving van ‘journalist’ is er immers een die in binnen en buitenland wordt gewaardeerd. De Belgische praktijk leert echter ook dat een goede wet niet zaligmakend is en dat de verhouding tussen overheid en journalist altijd een lastige zal blijven.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op DNR.