Kan een artikel over een overleden persoon onrechtmatig zijn jegens nabestaanden van die persoon? Voor die vraag stond het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een zaak die door de zoon van een overleden voetballer was aangespannen. Het arrest van het EHRM bevestigt dat dit onder omstandigheden inderdaad mogelijk is. In deze zaak werd de claim van de zoon dat zijn rechten waren geschonden echter afgewezen.
Feiten
In 1942 vond de beruchte “Death Match” plaats, een voetbalwedstrijd tussen een Oekraïens voetbalteam (met een aantal spelers van Dinamo Kiev) en een team van de Duitse Luftwaffe.
De Oekraieners wonnen. De consequentie hiervan zou echter zijn geweest dat vier van de Oekraïense spelers door de Duitsers in een concentratiekamp werden geplaatst, met de dood tot gevolg.
In 2001 verscheen een artikel in de krant “Komsomolska Pravda” naar aanleiding van plannen voor een film over de wedstrijd. Het artikel suggereerde (in navolging van de film) dat een aantal spelers van het Oekraïense voetbalteam helemaal geen helden, maar collaborateurs waren. In het artikel werd echter niet gespecificeerd om welke spelers dit zou gaan.
Eén van de voetballers in het team was Putitstin, die op het moment van publicatie al was overleden. Zijn zoon – Putitstin jr. – vond echter dat door de associatie van het voetbalteam met collaboratie de reputatie van zijn overleden vader beschadigd was en vorderde rectificatie. De Oekraiense rechter wees zijn claims af: Putitstin jr. wendde zich vervolgens tot het EHRM.
Inbreuk op ‘private life’ nabestaanden?
Meestal klaagt iemand over schade aan zijn eigen reputatie (of andere rechten onder artikel 8 EVRM). In deze zaak stond het EHRM echter voor de vraag of door het schaden van de reputatie van de overleden vader Putitstin er ook inbreuk werd gemaakt op de rechten van de zoon Putitstin jr. onder artikel 8 EVRM. Daarover overweegt het EHRM:
“The Court can accept (…) that the reputation of a deceased member of a person’s family may, in certain circumstances, affect that person’s private life and identity, and thus come within the scope of Article 8.”
Echter, nu de identiteit van de overleden vader niet duidelijk uit het gewraakte artikel bleek oordeelde het EHRM dat de belangen van de zoon te indirect en ver verwijderd waren om van een inbreuk op zijn rechten onder artikel 8 EVRM te kunnen spreken. Bovendien, zo overweegt het EHRM, dienen de rechten van de zoon afgewogen te worden tegen het belang van de media om over deze kwestie van publiek belang te kunnen berichten. De berichtgeving ging over een onderwerp dat in de publieke belangstelling stond en het artikel was op een journalistiek verantwoorde manier opgeschreven.
“Defamation of the dead”
In een commentaar op deze uitspraak merkt Hugh Tomlinson QC op dat met deze uitspraak het EHRM in theorie de deur open zet voor claims gebaseerd op ‘defamation of the dead’. Oftewel: ook de familie (en misschien zelfs directe naasten) van een overledene zouden op basis van artikel 8 EVRM kunnen optreden tegen publicaties waarvan zij van mening zijn dat die de reputatie van de overledene schaden. Zoals het EHRM het formuleert is daarvoor nodig dat het schaden van de reputatie van de overledene “affects that person’s [de nabestaande] private life and identity”. Daarbij dient, gezien de uitspraak van het EHRM in deze zaak, de impact op het ‘private life’ van de nabestaande direct te zijn. Dit was in deze zaak niet het geval, met name omdat niet duidelijk uit het artikel bleek dat de vader van Putitstin jr. één van de bedoelde collaborateurs zou zijn geweest.
In 2012 is deze kwestie in Nederland al eens aan de orde geweest bij de claim van een vader dat RTL een entertainmentprogramma over zijn vermoorde dochter niet mocht uitzenden. (Wij berichtten eerder op MediaReport over deze zaak.) In die zaak stelde de vader dat berichtgeving over zijn overleden dochter onrechtmatig jegens hem was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat uitingen over zijn dochter en haar overlijden weliswaar indirect de persoonlijke levenssfeer van de vader raakten, maar dat in de omstandigheden van het geval uitzending van het programma niet onrechtmatig jegens hem zou zijn. Wat daarbij onder andere een rol speelde was dat de belangen van de vader niet direct waren geraakt:
“Dat het aandacht schenken aan het overlijden van [de dochter] in een televisieprogramma hoe dan ook in strijd zou zijn met de privacybelangen van [de vader], als haar vader en nabestaande, is in zijn algemeenheid onjuist, zeker nu haar dood in het (recente) verleden al veelvuldig in de publiciteit is geweest.”
In beide zaken geldt – zoals eigenlijk altijd in mediazaken – dat de omstandigheden van het geval een doorslaggevende rol speelden. Wellicht zien we echter naar aanleiding van deze uitspraak van het EHRM binnenkort meer claims van nabestaanden op basis van “defamation of the dead”.