De Raad van State heeft gisteren in hoger beroep bepaald dat de minister van Defensie individuele debriefingsverslagen van ‘Srebrenica-militairen’ niet openbaar hoeft te maken. De weduwe van een Bosnische technicus had met een beroep op de Wob om die stukken gevraagd.
Volgens de Raad van State, die vertrouwelijk kennis nam van de verslagen, zou openbaarmaking inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de militairen. Het persoonlijke karakter van de verslagen maakt dat deze niet effectief kunnen worden geanonimiseerd. Daarmee bestaat het risico dat persoonlijke verklaringen (gekleurd door positie, ervaringen en gevoelens) kunnen worden herleid tot een individuele militair. De vrees van de minister dat militairen in de toekomst terughoudender zullen zijn bij debriefings acht de Raad van State ook reëel. Als militairen uit vrees voor openbaarmaking relevante informatie achterhouden zou een belangrijk doel van de debriefing (het trekken van lessen voor toekomstige missies) in het gedrang kunnen komen. De Staat zou dan onevenredig worden benadeeld.
Op deze beide gronden, persoonlijke levenssfeer en onevenredige benadeling, kan een verzoek om openbaarmaking worden afgewezen, mits het belang bij openbaarmaking niet zwaarder weegt. Het belang bij openbaarheid weegt de Raad van State lichter, dan de belangen van de militairen en de Staat. Dat al veel informatie uit de debriefingsverslagen openbaar is gemaakt door publicatie van het Feitenrelaas Debriefing “Srebrenica” speelt daarbij een rol evenals het feit dat vertrouwelijkheid aan de militairen was toegezegd.
In de Wob is het belang bij openbaarheid een gegeven. De door de minister ingeroepen uitzonderingsgronden zijn relatief, zodat die moeten worden afgewogen tegen het belang bij openbaarheid. In de uitspraak komt dat naar mijn mening niet uit de verf. De belangenafweging in het slot van de uitspraak is namelijk vooral een verwijzing naar de zwaarwegende – maar niet zonder meer zwaarder wegende – belangen die de minister heeft ingeroepen.