• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar
  • Spring naar de voettekst

Mediareport

Juridisch weblog voor de media

  • Home
  • Onderwerpen
    • Persrecht
    • Reclamerecht
    • Internetrecht
    • Mediaregulering
    • Entertainment
    • Intellectuele Eigendom
    • Auteursrecht
    • Kansspelen
    • Bestuursrecht
  • Informatie
    • Nieuwsbrief
  • Nederlands
    • English
Home » archief » EHRM (der Spiegel): over het online archief en het belang om niet te anonimiseren

EHRM (der Spiegel): over het online archief en het belang om niet te anonimiseren

16 juli 2018 door Alexandra van Lier

Een nieuw arrest over het online archief van het EHRM, waarin nog eens wordt benadrukt dat er geen algemeen right to be forgotten geldt richting media, en dat een anonimiseringsverzoek de uitingsvrijheid beperkt en dus niet zomaar kan worden toegewezen.

De Duitse halfbroers M.L. en W.W. zijn veroordeeld voor de moord op de populaire (en overigens op internet onvindbare) acteur W.S. Leur in 1993. Ze hebben de moord altijd ontkend en hebben meermaals verzocht de zaak te heropenen. Hierbij hebben ze zelf de pers van informatie voorzien en stond op de website van hun advocaat een uitgebreid bericht over de zaak. In augustus 2007 en januari 2008 zat hun straf erop. Maar met een schone lei beginnen zit er volgens de broers niet in. Online staan ze met hun volledige namen in archieven van verschillende media, waaronder in een transcript van een radiorapportage van ‘Deutschlandradio’ en artikelen in de online dossiers van ‘Der Spiegel’ en  ‘Mannheimer Morgen’. De artikelen gaan met name over de moord en het strafproces, maar het online dossier van ‘Der Spiegel’ bevat ook informatie over de gezinssituatie, loopbaan en seksuele geaardheid van de halfbroers. Alle artikelen staan achter een betaalmuur. Alleen ‘Mannheimer Morgen’ geeft een voor iedereen toegankelijke ‘teaser’ waarin de volledige namen van de broers worden genoemd. Daarnaast bevat het online dossier van ‘Der Spiegel’ drie foto’s van de broers samen, in het gezelschap van een agent en in de rechtszaal. De broers stappen naar de rechter, stellen dat hun recht op eerbiediging van hun privéleven, neergelegd in artikel 8 EVRM, is geschonden en eisen het anonimiseren van het transcript, artikelen en foto’s.

De drie aparte procedures tegen deze drie media verlopen ongeveer hetzelfde. De lagere rechters in Hamburg bepalen dat de media het transscript en de artikelen moeten anonimiseren, want het beschikbaar stellen van de oude artikelen maakt inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven van de halfbroers. Het publiek is al voldoende geïnformeerd geweest en de artikelen worden niet verwijderd, maar slechts geanonimiseerd. De rechter  in hoger beroep hecht verder waarde aan het feit dat de halfbroers net op het punt stonden vrijgelaten te worden, waardoor ze volgens de rechters genieten van een protection particulière dat hun doel om terug te keren in de maatschappij respecteert door niet meer geconfronteerd te worden met hun misdaden. Het risico dat buren, werkgevers en collega’s deze oude informatie opnieuw verspreiden brengt dat recht op terugkeer in gevaar.

Het Bundesgerichtshof vernietigt vervolgens deze uitspraken, want de lagere rechters hebben te weinig rekening gehouden met de vrijheid van meningsuiting en het belang van het publiek om geïnformeerd te worden. Het Bundesgerichtshof maakt een uitgebreide belangenafweging en concludeert dat artikel 8 EVRM niet geschonden is.

De zaak (arrest alleen in het Frans) komt uiteindelijk voor het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) terecht.

Het recht op privéleven ziet op alle persoonlijke informatie waarvan een individu mag verwachten dat deze niet bekend wordt gemaakt zonder zijn/haar toestemming. Het EHRM verwijst naar de Satakunnan-zaak waarin het EHRM eerder oordeelde dat artikel 8 EVRM een zeker recht omvat (‘une forme d’auto-détermination informationelle’) om zelf te bepalen welke informatie, ook al is het neutrale informatie, wordt verzameld, verwerkt en verspreid.

Onder verwijzing naar de Axel Springer-zaak stelt het EHRM dat het recht op eerbiediging van het privéleven alleen kan worden geschonden door een aantasting van iemands reputatie met een zekere mate van ernst en kun je niet klagen over aantasting van je reputatie wanneer deze voorzienbaar is en het gevolg van eigen acties, zoals het plegen van een strafbaar feit.

Tegenover artikel 8 EVRM staat het belang van de persvrijheid en het recht om geïnformeerd te worden van artikel 10 EVRM. De rol van publieke waakhond van de pers omvat ook het behoud en toegankelijk houden van informatie, wat door online archieven mogelijk wordt gemaakt. De archieven zijn een waardevolle bron voor het onderwijs en historisch onderzoek, met name wanneer deze gratis beschikbaar en direct toegankelijk voor het publiek zijn (zie Times Newspapers– en het Wegrzynowski-arrest).

Voor de belangenafweging tussen artikel 8 en 10 EVRM gaat het EHRM conform vaste rechtspraak de bekende factoren af: de bijdrage van de informatie aan het publieke debat, de bekendheid van de betrokkenen, het onderwerp van de rapportage, eerder gedrag van de betrokkenen tegenover de media, de inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie en de omstandigheden waaronder de foto’s zijn genomen.

De informatie draagt nog altijd bij aan het publieke debat, want het gaat om informatie over een ernstig misdrijf en strafproces van deze tijd, waarbij het slachtoffer publiek bekend was en waarbij in 2000 nog om herziening van het proces is verzocht door betrokkenen.

Het EHRM erkent het belang van de terugkeer in de maatschappij van veroordeelden die hun straf hebben uitgezeten en hun belang niet meer geconfronteerd te worden met hun daden, maar  hier staat tegenover dat het publiek het recht heeft om onderzoek te doen naar gebeurtenissen uit het verleden. De betrokkenen verzochten alleen om anonimiseren en niet om verwijdering van de informatie. Anonimiseren blijft, ook al is het een minder zware, inmenging op de uitingsvrijheid. Zonder de ethische journalistieke gedragsregels uit het oog te verliezen, is het aan journalisten zelf om te bepalen welke details gepubliceerd moeten worden om de geloofwaardigheid van de publicatie te garanderen. Het publiceren van identificerende informatie, zoals volledige namen, is een belangrijk onderdeel van het werk van de pers, zeker wanneer het om informatie over strafprocessen gaat.

Sinds de vervolging zijn de betrokkenen bekend bij het publiek. De verzoeken om herziening van de veroordeling hebben deze bekendheid versterkt. Het EHRM zegt niet dat de betrokkenen publieke figuren zijn, maar kwalificeert de betrokkenen als niet simpelweg onbekende privépersonen (‘pas de simples personnes privées inconnues du public’) .

De halfbroers hebben al het juridisch denkbare geprobeerd om het strafproces te laten heropenen. Tijdens hun laatste poging, zo’n 2,5 en 3 jaar voor hun vrijlating, hebben ze de pers benaderd. Dit gedrag jegens de pers levert volgens het EHRM een beperkte legitieme verwachting op bij de broers dat de informatie geanonimiseerd zou zijn/worden, of dat er een recht op digitale vergetelheid van toepassing zou zijn.

Over de inhoud, vorm en gevolgen van de publicaties zegt het EHRM het volgende. Het gaat om perspublicaties, waarvan de juistheid en rechtmatigheid niet betwist wordt. Het online dossier van ‘Der Spiegel’ bevat artikelen met persoonlijke informatie, maar deze informatie wordt ook door de strafrechter meegenomen bij de waardering van de omstandigheden rond het misdrijf en de individuele schuldvraag, wat ook een onderwerp is dat deel uitmaakt van het publieke debat. De verspreiding van de informatie in online archieven is beperkt door de betaalmuren. De informatie trekt niet de aandacht van internetbezoekers die niet specifiek op zoek zijn naar informatie over de betrokkenen.  Volgens betrokkenen heeft het Bundesgerichthof hierbij te weinig rekening gehouden met het feit dat wanneer iets eenmaal op internet staat, het ook op andere plekken kan opduiken en zo vindbaar is, vooral met zoekmachines. De halfbroers hebben zich echter niet gericht op de zoekmachines en het is volgens het EHRM niet aan het EHRM om zich uit te spreken over de mogelijkheid voor nationale rechters om maatregelen te gelasten die minder inbreuk maken op de persvrijheid.

Tot slot zegt het EHRM over de omstandigheden waarmee de gepubliceerde foto’s zijn genomen, dat het Bundesgerichtshof terecht heeft opgemerkt dat de foto’s al vrij oud zijn (1994) waardoor de kans steeds kleiner wordt dat betrokkenen door derden worden herkend op de foto’s.

Het EHRM concludeert dat het Bundesgerichthof een juiste belangenafweging heeft gemaakt en artikel 8 EVRM niet geschonden is.

 

TwitterFacebookLinkedInWhatsAppMessengerEmail

Onderwerp: Persrecht Tags: anonimiseren, online archief, persvrijheid, right to be forgotten, rtbf, volledige naam

Primaire Sidebar

Zoek

Geschreven door

Alexandra van Lier

Tel: +31 20 5506 645
E-mail: alexandra.van.lier@kvdl.com
Bekijk profiel

Lees alle artikelen van deze auteur

Inschrijven nieuwsbrief

Meld je nu aan voor de Media Report Nieuwsbrief!

Abonneer

Onderwerpen

  • Persrecht
  • Reclamerecht
  • Internetrecht
  • Mediaregulering
  • Entertainment
  • Intellectuele Eigendom
  • Auteursrecht
  • Kansspelen
  • Bestuursrecht

Footer

Inschrijven nieuwsbrief

Meld je nu aan voor de Media Report Nieuwsbrief!

Abonneer

Copyright © 2023 Media Report