Binnen de EU kunnen vonnissen in civiele zaken uit de ene lidstaat automatisch worden uitgevoerd in een andere lidstaat. Als uitzondering op deze hoofdregel hebben lidstaten het recht om de tenuitvoerlegging te weigeren wanneer een vonnis in strijd is met de openbare orde in hun land. Dit was aan de orde in een zaak tussen de Spaanse voetbalclub Real Madrid en Société Éditrice du Monde, het bedrijf achter het Franse dagblad Le Monde. De Franse rechter weigerde Spaanse vonnissen ten uitvoer te leggen, omdat deze de persvrijheid zouden schenden. Terecht, meent de A-G bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Aanleiding voor het geschil is een artikel van Le Monde uit 2006 waarin voetbalclubs Real Madrid en FC Barcelona werden beschuldigd van samenwerken met de Spaanse dopingarts Fuentès. Real Madrid spande hierop een zaak aan. De Spaanse rechtbank oordeelde dat het artikel lasterlijk en schadelijk was voor Real Madrid, en veroordeelde Société Éditrice du Monde en de journalist die het artikel had geschreven tot het betalen van (toren)hoge boetes. Dit oordeel bleef in hoger beroep in stand, waarna de Spaanse rechter de tenuitvoerlegging van de vonnissen in Frankrijk gelastte, zodat de boetes daar konden worden afgedwongen. Société Éditrice du Monde zou hierdoor een boete van EUR 390.000 aan Real Madrid moeten betalen en samen met de journalist hoofdelijk aansprakelijk zijn voor nog een boete van EUR 33.000.
De Franse rechter weigerde de tenuitvoerlegging van de Spaanse vonnissen wegens strijd met de Franse internationale openbare orde. De uitzonderlijk hoge boetes zouden deelname aan het openbare debat over maatschappelijk relevante onderwerpen afschrikken en media daardoor belemmeren, waarmee inbreuk op de persvrijheid werd gemaakt. De zaak ging vervolgens naar de Cour de Cassation, de hoogste Franse rechter. Die stelde prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie over persvrijheid als weigeringsgrond voor de tenuitvoerlegging van vonnissen.
In zijn uitgebreide conclusie van 8 februari 2024 behandelt A-G Szpunar van het Hof van Justitie deze vragen. Hij concludeert dat een lidstaat de tenuitvoerlegging van een vonnis moet weigeren wanneer de tenuitvoerlegging tot een kennelijke schending van de vrijheid van meningsuiting zou leiden. Van een schending is volgens hem sprake wanneer:
“de tenuitvoerlegging van die beslissing mogelijkerwijs een afschrikkend effect heeft op de deelname aan het debat over een onderwerp van algemeen belang door zowel de personen tegen wie de veroordeling is uitgesproken als andere persagentschappen en journalisten in de aangezochte lidstaat. Een dergelijk afschrikkend effect kan zich voordoen wanneer het opgelegde totaalbedrag kennelijk onredelijk is in het licht van de aard en de economische situatie van de betrokkene. Voor een journalist is er sprake van een mogelijk afschrikkend effect wanneer dat bedrag gelijk is aan meerdere tienvouden van het standaardminimumloon in de aangezochte lidstaat. Voor een uitgever van een krant moet het mogelijk afschrikkend effect worden opgevat als een kennelijke bedreiging voor het financiële evenwicht van de krant.”
De conclusie is grensverleggend en belangrijk voor de persvrijheid. Het HvJ EU hoeft de A-G echter niet te volgen. Wat het Hof zal oordelen is dus spannend. De ontknoping volgt naar verwachting later dit jaar.