Na twee veelbewogen termijnen als president van Georgië woont Michail Sakaasjvili inmiddels in Nederland. Hij is nog steeds politiek actief in Georgië en geeft in april-mei 2018 interviews aan Georgische media waarin hij felle kritiek uit op de handelwijze van de Georgische banken. Daarbij bekritiseert hij verschillende betrokkenen in het bijzonder, waaronder een andere oud-president van Georgië (Bidzina Ivanishvili) en een ‘Amerikaans staatsburger van Georgische komaf’. Laatstgenoemde start een kort geding in Nederland tegen Sakaasjvili, met als inzet onder meer het verkrijgen van een uitingsverbod en plaatsing van een rectificatie. De voorzieningenrechter wijst echter alle vorderingen af.
De voorzieningenrechter acht zich, nu Sakaasjvili in Nederland woont, bevoegd van de zaak kennis te nemen en oordeelt dat het toepasselijk recht Georgisch recht is. Het nationale Georgische recht speelt echter geen rol van betekenis in deze zaak. Partijen zijn het er namelijk over eens dat de jurisprudentie van het EHRM onderdeel uitmaakt van het Georgisch recht en dat zij hier een rechtstreeks beroep op kunnen doen. Bij de beoordeling van de zaak baseert de voorzieningenrechter zich dan ook alleen op uitspraken van het EHRM.
Sakaasjvili heeft in uitgebreide interviews zijn visie gegeven op de banksector van Georgië, en de rol van specifieke personen (waaronder eiser) daarin. Hij stelt daarover dat een kleine groep banken en hun vertegenwoordigers “de macht in handen hebben (oligarchie), de overheid beïnvloeden en controleren, hun greep op de Georgische maatschappij vergroten en zich verrijken ten koste van de Georgische bevolking”
De voorzieningenrechter oordeelt dat deze uitingen kwalificeren als uitingen van algemeen belang, gedaan in het kader van een politiek debat, waarmee wordt beoogd een ernstige maatschappelijke misstand aan de orde te stellen. Aan dergelijke uitingen dient een “groot gewicht” te worden toegekend, temeer nu deze zijn gedaan door een lid van de oppositie: de voorzieningenrechter verwijst naar het EHRM-arrest Incal/Turkije waarin is uitgemaakt dat beperking van de uitingsvrijheid voor dergelijke politici ’the closest scrutiny’ van het Hof vereist.
Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat de uitingen uitsluitend zien op het professionele handelen van eiser, en dat deze gezien zijn positie in de Georgische samenleving kwalificeert als een ‘public figure’ die een dikke huid voor kritiek moet hebben. Daarbij is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van belang dat eiser stelt er naar te streven ‘zo veel mogelijk uit de publiciteit te blijven’.
Na deze vaststellingen kijkt de voorzieningenrechter naar de gewraakte uitingen. Eiser stelt dat Sakaasjvili hem zou hebben beschuldigd van het plegen van strafbare feiten. De voorzieningenrechter volgt hem daar echter niet in en oordeelt dat de uitingen in hun context gelezen moeten worden, en daarbinnen kwalificeren als ‘overwegend waardeoordelen’:
“Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de hiervoor onder 4.11. genoemde beschuldigingen, gelet op de context waarin deze zijn gedaan, worden aangemerkt als overwegend waardeoordelen, die als zodanig een voldoende feitelijke basis vinden in de hiervoor weergegeven – niet weersproken – gegevens over de bankensector in Georgië en de positie van [eiser] in de Georgische samenleving.”
De voorzieningenrechter overweegt dat de feitelijke juistheid van de uitingen en de betekenis die het Georgische publiek aan de uitingen toekent zonder nadere voorlichting niet goed te beoordelen zijn, maar dat naar voorlopig oordeel de waardeoordelen in elk geval niet excessief te noemen zijn.
Het vonnis sluit af met een herbevestiging van het belang van de grote ruimte die moet worden gegeven aan uitingen in het kader van het politieke debat:
“De voorzieningenrechter herhaalt dat aan het belang om in het kader van een politiek debat beweerdelijke misstanden aan de orde te stellen die de kern van een democratische rechtsstaat raken, een zeer groot gewicht moet worden toegekend. Dat geldt ook voor uitingen die als beledigend kunnen worden ervaren.“