Nederland stond jarenlang op de bovenste plaats in de ranglijst van landen waar persvrijheid is. Dit jaar bleek Nederland die positie te zijn kwijtgeraakt. In Nederland staat de bescherming van journalisten tegen ingrijpen door de overheid de laatste tijd inderdaad onder druk. Vooral de bescherming van bronnen moet het ontgelden. De vraag is of de huidige Nederlandse regeling daarvoor nog wel voldoet.Er zijn recent helaas flink wat gevallen geweest waarin journalisten werden aangepakt door de overheid. Leek het jaren geleden nog een incident dat een journalist werd gegijzeld om zijn bron te achterhalen, afgelopen tijd zijn er steeds vaker journalisten afgeluisterd, gevolgd, verhoord, en zelfs weer gegijzeld, steeds met als doel om achter hun bronnen te komen. In essentie gaat het daarbij steeds om journalisten die kritisch over overheidsoptreden berichtten, bijvoorbeeld over de AIVD, over het Ministerie van Defensie of over de werkwijze van de politie. Als de overheid vervolgens via die journalisten probeert te achterhalen wie vanuit de eigen organisatie vertrouwelijke informatie naar een journalist heeft gelekt, dan verdient die bron bescherming. Anders kunnen de ‘klokkenluiders’ uiteindelijk geen informatie meer aan journalisten verstrekken. Het gaat hier dus in de kern om de functie van journalisten als waakhond van de democratie. Als er misstanden binnen de overheid aan de kaak worden gesteld, moeten de boodschappers beschermd worden tegen ingrijpen door diezelfde overheid. Anders komt de democratie in gevaar.
De juridische bescherming van bronnen vindt zijn grondslag in de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het Straatsburgse Hof voor de Rechten van de Mens heeft al in 1996 geoordeeld dat journalistieke bronnen bescherming verdienen. Sindsdien heeft de Nederlandse rechter het recht op bronbescherming bevestigd en verder uitgewerkt. Het verschoningsrecht van journalisten is overigens geen absoluut recht. Het kan opzij gezet worden, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de nationale veiligheid of het voorkomen van strafbare feiten. Het gaat dus altijd om een belangenafweging. In Nederland is de bronbescherming en de daarbij te maken belangenafweging niet in een wet vastgelegd, maar uitsluitend in de rechtspraak en in het sinds 2002 geldende beleid van het Openbaar Ministerie. Minister Hirsch Ballin heeft zich in april 2007 op het standpunt gesteld dat deze situatie geen wijziging behoeft.
Hirsch Ballin: ’te weinig meerwaarde’
Dit terwijl er in bijvoorbeeld België en Duitsland wél een wettelijk kader is, en de ervaringen daarmee zijn positief. In juli 2007 beantwoordde de Minister maar liefst 33 vragen van de vaste commissie voor Justitie over bronbescherming. De Minister blijft bij zijn oordeel dat een wettelijke regeling niet nodig is, omdat de huidige Nederlandse praktijk goed werkt. Een wettelijke vastlegging daarvan zou ’te weinig meerwaarde’ hebben, en het huidige beleidskader van het OM uit 2002 zou ‘beter en sneller kunnen worden toegesneden op de specifieke noden in de praktijk’.
Naar mijn mening is er ook in Nederland behoefte aan een wettelijke vastlegging van de journalistieke bronbescherming. Het belangrijkste argument vóór een wettelijke regeling is de rechtszekerheid. Op dit moment is het toetsingskader waarbinnen een beroep op bronbescherming dient te worden beoordeeld ondoorzichtig en complex. Er is geen eenduidige regel waaraan getoetst kan worden. De rechtspraak geeft een versnipperd beeld.
Er zijn vier groepen hoofdrolspelers die behoefte aan meer duidelijkheid hebben. Ten eerste journalisten die met bronnen werken aan wie vertrouwelijkheid moet worden toegezegd. Op de tweede plaats de politie en het Openbaar Ministerie, die moeten afwegen wanneer er dwangmiddelen tegen journalisten worden ingezet. Ten derde de rechterlijke macht, wanneer die moet oordelen over een specifiek geval. En tenslotte, maar niet ten minste, de klokkenluiders die misstanden naar buiten brengen maar hun identiteit beschermd wensen te zien. Voor al deze partijen zou een wettelijke regeling, met een duidelijke toelichting, een uitkomst zijn.
In het huidige klimaat van toenemende repressie geeft de jurisprudentie aan bronnen en journalisten te weinig duidelijkheid. Jurisprudentie kan wijzigen en is flexibeler dan de wet, zo luidt een veelgehoord argument tegen wettelijke verankering van de bronbescherming. Echter, jurisprudentie heeft een lange doorlooptijd, en tot dat moment is de situatie onduidelijk. Bovendien zullen – om relevante jurisprudentie te krijgen – ook gevallen aan de rechter moeten worden voorgelegd waarbij de grenzen zijn overschreden. Met andere woorden; het kwaad (bijvoorbeeld afluisteren of gijzelen) is dan al geschied en het oordeel van de rechter komt pas achteraf. De snelheid waarmee een wettelijke regeling tot stand kan komen is een belangrijk argument vóór wettelijke verankering van de bronbescherming. Ook een wettelijke regeling zal een belangenafweging kennen. Het recht op bronbescherming zal door wettelijke verankering geen absoluut recht worden. Het recht verandert dus niet, maar wordt wel eenvoudiger te vinden en te gebruiken. Dát zal de bescherming van journalisten en bronnen ten goede komen.
Vanuit de praktijk bestaat behoefte aan een wettelijke regeling van de bescherming van journalistieke bronnen. Er lijkt op dit moment bovendien steeds meer draagvlak voor te ontstaan. In het Europees Parlement wordt binnenkort over een voorstel terzake gestemd. Weliswaar heeft onze Minister van Justitie onlangs aangegeven weinig te voelen voor een aparte wet, maar wellicht wijzigt zijn standpunt of komt er een initiatiefwet vanuit de Kamer. De praktijk zou met een wettelijke basis voor de bescherming van journalistieke bronnen gediend zijn. En hopelijk stijgt Nederland dan snel weer naar de top van persvrijheid-ranglijst.