Het verzoek van de Christelijke Gemeente van Jehovah’s Getuigen tot afgifte van documenten in het kader van een onderzoek naar seksueel misbruik is op 8 februari 2024 door de rechtbank Den Haag afgewezen.
De Jehova’s hebben volgens de rechtbank niet aangetoond dat zij hierbij voldoende belang hebben. Op 11 december 2019 heeft de Universiteit Utrecht een rapport over seksueel misbruik onder de Jehova’s gepubliceerd getiteld ‘Seksueel misbruik en aangiftebereidheid binnen de gemeenschap van Jehova’s getuigen’ (het “UU-rapport”). De Jehova’s hebben in eerdere procedures een verbod gevorderd op publicatie van het UU-rapport. Zowel de voorzieningenrechter Midden-Nederland als het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wezen deze vordering af.
In 2021 zijn de Jehova’s een bodemprocedure gestart tegen de Staat waarin zij onder andere een verklaring voor recht vorderden dat de Staat onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en een verbod voor de Staat om uitingen, beleid en maatregelen op het UU-rapport te baseren. De rechtbank Den Haag heeft deze vorderingen op 13 december 2023 afgewezen.
In deze procedure verzoeken de Jehova’s afgifte van bepaalde documenten waarmee zij hopen te kunnen onderbouwen dat sprake is geweest van vooringenomenheid en/of oneigenlijke beïnvloeding door de Staat bij de totstandkoming van het UU-rapport. Voorafgaand aan het starten van de bodemprocedure hebben de Jehova’s bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (het “WODC”) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid Wob-verzoeken (inmiddels bekend als Woo-verzoeken) ingediend om kopieën te verkrijgen van alle documenten die betrekking hebben op het onderzoek van de UU en de totstandkoming van het UU-rapport. Het WODC en het Ministerie hebben besloten om de verzochte informatie slechts deels (geanonimiseerd) openbaar te maken. De Jehova’s verzoeken nu dat de Staat alsnog alle gevraagde documenten niet-geanonimiseerd afgeeft, waaronder ook documenten die nog voort zullen komen uit nog lopende Wob-procedures.
De rechtbank Den Haag wijst het verzoek van de Jehova’s af aangezien zij niet voldoende hebben laten zien welk belang zij bij deze afgifte hebben. Op dit moment beschikken de Jehova’s namelijk al over een groot deel van de gevraagde documenten, waardoor de rechtbank meent dat de Jehova’s per document of documentcategorie hadden moeten aangeven welke informatie zij mist én hoe deze informatie kan bijdragen aan de onderbouwing van hun standpunt. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen dat de Jehova’s “een voldoende concreet rechtmatig belang” hebben bij de afgifte van al deze documenten. Over de documenten die nog voort zullen komen uit nog lopende Wob-procedures oordeelt de rechtbank dat volstrekt onduidelijk is op welke documenten zij hierbij doelen. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste dat in het verzoek moet worden gespecificeerd op welke documenten het verzoek betrekking heeft.