Deze tekst is eerder verschenen op 5 april 2023 in De Juristenkrant 2023/467, 3-4
De Juristenkrant berichtte op 22 december 2021 (afl. 440) over twee opmerkelijke strafzaken. In beide zaken werd viroloog en KU Leuven-professor Marc Van Ranst rechtstreeks gedagvaard wegens laster aan het adres van Willem Engel, de Nederlandse oprichter en bezieler van de vereniging Viruswaanzin (later omgedoopt tot Viruswaarheid). Twee arresten van het hof van beroep in Antwerpen van respectievelijk 7 en 14 maart bevestigen de uitkomst voor de correctionele rechtbank. Maar dit keer is geen sprake meer van tergend en roekeloos geding door Engel. Het Antwerpse hof van beroep vindt de hardnekkige manier waarop Engel deze strafzaken inzette en doorzette tegen Van Ranst wel ‘storend’, maar niet tergend en roekeloos. Er is blijkbaar nog een lange weg af te leggen om kennelijk ongegronde en onrechtmatige gerechtelijke procedures tegen publieke participatie, ook bekend als SLAPPs (Strategic Lawsuits Against Public Participation), effectief in te dijken.
Met een eerste rechtstreekse dagvaarding werd Van Ranst beticht van het misdrijf laster wegens een aantal kritische opmerkingen over Engel in een krant en via Twitter. Meer bepaald had Van Ranst Engel een ‘virusontkenner, een oplichter en een extreem rechtse mens’ genoemd. De correctionele rechtbank verklaarde zich om evidente redenen onbevoegd, aangezien de tenlastelegging een mogelijk drukpersmisdrijf betrof: het ging namelijk over een vermeend strafbare opinie die via gedrukte en online teksten openbaar was gemaakt. Het vonnis van de correctionele rechtbank van 9 september 2021 verwees uitgebreid naar de toepasselijke cassatierechtspraak en relevante rechtsleer. Hoewel het vonnis instructief verduidelijkte dat de tenlastelegging als drukpersmisdrijf gekwalificeerd moest worden, en dus enkel het hof van assisen in toepassing van artikel 150 Grondwet bevoegd was, tekende Engel, als rechtstreeks dagende en burgerlijke partij hoger beroep aan.
Het arrest van het hof van beroep in Antwerpen van 7 maart 2023 volstaat met de vaststelling dat het, net zoals de eerste rechter, onbevoegd is, met als laconieke maar pertinente motivering: ‘Het hof treedt de motivering van het bestreden vonnis integraal bij en maakt deze tot de zijne’. De vordering van Engel tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof in verband met de onmogelijkheid om in geval van drukpersmisdrijf rechtstreeks te dagvaarden voor het hof van assisen, werd eveneens afgewezen. Volgens het hof van beroep heeft het Grondwettelijk Hof zo’n vraag al beantwoord in een arrest van 25 mei 2016 (nr. 72/2016) in verband met de seksismewet van 22 mei 2014. Het Grondwettelijk Hof oordeelde toen dat de ‘verschillen in behandeling tussen de daders van misdrijven naargelang zij worden begaan via de drukpers of via een ander middel’, voortvloeien ‘uit een door de Grondwetgever gemaakte keuze’, waardoor het Grondwettelijk Hof niet bevoegd is om zich uit te spreken over deze in de Grondwet zelf bepaalde bevoegdheid van het hof van assisen en de eruit voortvloeiende verschillende behandeling voor drukpersmisdrijven. Het hof van beroep bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt Engel tot betaling van de kosten van het hoger beroep, ‘in totaal begroot op € 26,40’.
Kritiek tijdens tv-interview
Een tweede rechtstreekse dagvaarding door Engel tegen Van Ranst betrof opnieuw een klacht wegens laster in toepassing van artikel 443 Sw., geuit tijdens een interview in een tv-nieuwsuitzending. Dit keer ging het dus niet om een drukpersmisdrijf, en was de correctionele rechtbank wel bevoegd. Tijdens dit tv-interview verklaarde Van Ranst: ‘Het is niet omdat meneer Engel het niet graag heeft een virusontkenner te worden genoemd, dat niemand dat zou mogen zeggen’. Het vonnis van de correctionele rechtbank van 9 december 2021 sprak Van Ranst vrij voor laster, omdat aan Engel geen welbepaald feit ten laste werd gelegd in de zin van artikel 443 Sw. Het vonnis verduidelijkte ook waarom de door Van Ranst uitgedrukte opinie niet als een drukpersmisdrijf te kwalificeren was, aangezien mondelinge of audiovisuele meningsuitingen volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie geen drukpersmisdrijf kunnen opleveren. Engel kreeg zelf het deksel op de neus en werd veroordeeld wegens tergend en roekeloos geding, met verwijzing naar de artikelen 159, 191 en 212 Sv. Volgens de rechtbank oefende Engel zijn recht om in rechte op te treden niet uit als een bedachtzaam en zorgvuldig persoon en had hij kennelijk de bedoeling om Van Ranst schade te berokkenen. Die bedoeling leidde het vonnis af uit een aantal interviews waarin Engel te kennen gaf dat hij met rechtsprocedures schade wilde berokkenen aan Van Ranst. Het vonnis verwees ook naar de ruchtbaarheid die Engel via mediakanalen en sociale media had gegeven aan de rechtsprocedures tegen Van Ranst. Wegens het tergend en roekeloos karakter van de door Engel ingezette procedure had Van Ranst zowel materiële als morele schade geleden en daarom werd ‘naar billijkheid’ aan Van Ranst een schadevergoeding toegewezen van 4.000 euro.
Het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 14 maart 2023 bevestigt op dezelfde gronden als het vonnis dat van laster geen sprake is : ‘iemand een virusontkenner noemen is geen feit, wel het uitspreken van een beoordeling over iemand’. Een belediging is het evenmin omdat Engel in een aantal tweets het bestaan van het Covid-19-virus ontkende en dus als virusontkenner kon betiteld worden.
Niet tergend, noch roekeloos
Opmerkelijk is dat in beroep de tegenvordering van Van Ranst wegens tergend en roekeloos geding wordt afgewezen. Het hof vindt de procesvoering door Engel ‘weliswaar storend, maar niet tergend, noch roekeloos’. Het hof houdt dus geen rekening met de vaststellingen die in het vonnis werden geformuleerd, en kiest bovendien voor een wankele motivering om de tegenvordering af te wijzen. Het hof van beroep schuift namelijk de schuld voor een deel in de schoenen van Van Ranst die immers in een ‘mediatiek debat’ de polemiek met Engel gevoed had. Engel koos er vervolgens voor om het discussieterrein van dit ‘uit de hand lopend discours’ te verplaatsen naar de strafrechtbanken. Dat deze juridische acties door Engel, zowel in eerste aanleg als in beroep, kennelijk kansloos waren en aangevat waren om deze rechtsprocedures ook via publieke fora en via sociale media bekend te maken en Van Ranst schade toe te brengen, is voor het hof niet relevant. Sterker: het hof houdt er rekening mee dat Engel, ‘als Nederlander, wonende in Nederland’ niet vertrouwd was met het Belgische recht. En het arrest vervolgt: ‘Die onvertrouwdheid van de burgerlijke partij met het Belgisch recht blijkt duidelijk uit de wijze van redactie én de inhoud van zijn conclusies, nu hij in graad van hoger beroep niet meer werd bijgestaan door een advocaat’. Het arrest verwijst ook naar de specifieke regels van de strafprocedure ‘die in Nederland niet dezelfde zijn’. Dat Engel als Nederlander niet erg vertrouwd was met het Belgisch recht is minstens een wat schrale motivering. In eerste aanleg werd Engel bijgestaan door een Belgisch advocaat en de vonnissen motiveerden omstandig waarom Engel met beide rechtstreekse dagvaardingen onvermijdelijk tegen de muur liep. Engel bleek vervolgens wel voldoende vertrouwd met het Belgisch recht om binnen de gestelde termijnen op passende wijze een verzoekschrift en vervolgens ook conclusies bij het hof van beroep in te dienen. De formulering van het verzoek tot prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof laat overigens juist wel de vertrouwdheid van Engel blijken met het Belgisch recht. Engel wilde namelijk van het Grondwettelijk Hof vernemen of ‘het artikel 182 Sv. de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (schendt) in zoverre de rechtstreekse dagvaarding door de burgerlijke partij slechts mogelijk is voor wanbedrijven gepleegd door middel van media die geen geschreven media is en waarvoor de correctionele rechtbank bevoegd is, en niet voor wanbedrijven gepleegd door middel van geschreven media waarvoor het hof van assisen bevoegd is’. Kan iemand die niet vertrouwd is met het Belgisch recht een dergelijk verzoek formuleren? Dat Engel in beide zaken beroep aantekende ondanks de stevige juridische motiveringen van de correctionele rechtbank, en het hof van beroep in beide gevallen moeilijk anders kon dan de vaststellingen van de correctionele rechtbanken overnemen, wijst, samen met de publieke verklaringen van Engel over diens strafzaken tegen Van Ranst, juist wel in de richting van een tergend en roekeloos misbruik van procedure. In het ene geval was het gevatte strafrechtscollege manifest onbevoegd, terwijl in het andere geval kennelijk niet was voldaan aan de wezenskenmerken van het misdrijf waarvoor Van Ranst rechtstreeks gedaagd werd. Het voeren van een strafprocedure tegen een academicus die deelnam aan een debat in de media over een belangrijke en toen bijzonder actuele maatschappelijke thematiek is overigens te beschouwen als een inmenging in de expressievrijheid die in strijd is met artikel 10 EVRM, ongeacht of die strafprocedure gevoerd wordt in Nederland of in België.
De Europese Commissie en SLAPPs
Dat het hof van beroep geen probleem ziet in het kennelijk abusief karakter van het inzetten en doorzetten van de strafprocedures tegen Van Ranst gaat ook in tegen de steeds feller geuite bekommernis om SLAPPs te bestrijden. Zo wil een Aanbeveling van de Europese Commissie van 27 april 2022 dat er effectieve rechtsmiddelen bestaan tegen kennelijk ongegronde en onrechtmatige gerechtelijke procedures tegen publieke participatie, ‘namelijk kostenveroordeling, wat betekent dat een eiser die een onrechtmatige gerechtelijke procedure tegen publieke participatie heeft ingeleid, kan worden verplicht alle kosten van de procedure te dragen, schadeloosstelling voor alle natuurlijke of rechtspersonen die schade hebben geleden ten gevolge van een onrechtmatige gerechtelijke procedure tegen publieke participatie, en de mogelijkheid om doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen op te leggen aan de partij die een onrechtmatige gerechtelijke procedure tegen publieke participatie heeft ingeleid’. Het arrest van het hof van beroep te Antwerpen lijkt alvast niet geïnspireerd door deze EU-Aanbeveling 2022/758 en zet juist de deur open voor meer van dergelijke procedures. Van een ‘effectieve bescherming’ tegen kennelijk ongegronde en onrechtmatige gerechtelijke procedures tegen publieke participatie waar de Aanbeveling 2022/758 op aandringt is in dit arrest geen sprake. Dit bewijst meteen ook de pertinentie van een ander onderdeel van de EU-Aanbeveling 2022/758 waarin er bij de lidstaten wordt op aangedrongen om opleidingen te creëren in verband met SLAPPs ‘voor rechtsbeoefenaars, zoals juridisch en justitieel personeel op alle niveaus van de rechtspraak’. De Europese Commissie moedigt daarom ook ‘aanbieders van opleiding op Europees niveau, zoals het Europees netwerk voor justitiële opleiding’ aan om dergelijke opleiding te verstrekken. De zaken Engel tegen Van Ranst, maar ook talrijke andere rechtsprocedures waarin journalisten, media, actiegroepen en academici zich de voorbije jaren en maanden in rechte moesten verdedigen en telkens vrijuit gingen, bewijzen dat kordater een halt moet worden toegeroepen aan SLAPPs. De Belgische justitie mag zich niet langer voor dit soort juridische belaging laten misbruiken.
Dirk Voorhoof is verbonden aan Human Rights Centre UGent en Legal Human Academy.
Antwerpen 7 maart 2023, Kamer C correctionele zaken, 2021/BV/115, Willem Engel t. Marc Van Ranst, onuitg. en Antwerpen 14 maart 2023, Kamer C correctionele zaken, 2022/BV/9, Willem Engel t. Marc Van Ranst, onuitg. Zie ook Dirk Voorhoof, ‘Van Ranst vrijuit na tergend en roekeloos geding’, De Juristenkrant 2021/440, 6-7 en -, ‘Expressievrijheid en deelname aan het publiek debat juridisch belaagd. Over misbruik van rechtsprocedures tegen ‘publieke waakhonden’ en anti-SLAPP voorstellen’, Tijdschrift voor Mensenrechten (TvMR), 2022/4, 7-12.