Op 29 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam vonnis gewezen in een door Willem Engel tegen Facebook Ireland aangespannen zaak. Viruswaarheid voorman Engel vorderde dat Facebook berichten terug moest plaatsen op Facebook, die waren verwijderd vanwege strijd met het beleid van Facebook inzake COVID-19 en Gereguleerde Goederen. Ook wilde hij dat de sancties die op zijn account(s) waren opgelegd terug zouden worden gedraaid.
Engel stelde dat Facebook onrechtmatig zou hebben gehandeld door inbreuk te maken op zijn recht op vrijheid van meningsuiting. De voorzieningenrechter stelt eerst vast (net als in bijvoorbeeld de zaak Smart Exit cs t. Facebook) dat “de bepalingen uit het EVRM geen directe horizontale werking hebben in de verhouding tussen partijen, maar daarin wel op indirecte wijze kunnen doorwerken, bijvoorbeeld door invulling van privaatrechtelijke open normen.”
Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter:
“Het recht van Engel op vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. In de verhouding tussen partijen moet het belang gemoeid met de vrijheid van meningsuiting worden afgewogen tegen andere belangen. In dat kader heeft Facebook terecht gewezen op haar recht op eigendom, op grond waarvan Facebook in beginsel vrijheid toekomt om de regels voor het gebruik van haar platform te bepalen. De aan Engel toekomende vrijheid van meningsuiting geeft hem op zichzelf geen aanspraak op het gebruik van het platform van Facebook om die mening te uiten. De enkele omstandigheid dat dit platform een zeer groot bereik heeft, is daartoe onvoldoende. (…) Met name is onvoldoende aannemelijk geworden dat Engel geen enkele andere mogelijkheid heeft om zijn opvattingen over het coronabeleid te openbaren. Hierbij komt dat Facebook haar beleidsregels met betrekking tot COVID-19 heeft opgesteld naar aanleiding van een oproep van de Europese Commissie en internationale gezondheidsorganisaties om onjuiste informatie over COVID-19 tegen te gaan, met het doel de veiligheid en de volksgezondheid van het publiek te beschermen. Dit zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter twee legitieme redenen die een inperking van het recht van Engel op vrijheid van meningsuiting rechtvaardigen.”
De rechter verwerpt het standpunt van Engel dat Facebook ten onrechte partij kiest in het debat over het Nederlandse COVID-19 beleid:
“Waar het om gaat, is dat Facebook een afweging heeft gemaakt tussen enerzijds haar verantwoordelijkheid om het debat over een bepaald onderwerp op haar platform ruimte te geven en anderzijds de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat via haar platform desinformatie wordt verspreid die gevaar oplevert voor de algehele gezondheid. Facebook heeft onbetwist gesteld dat – volgens de WHO en andere gezaghebbende instellingen – een overvloed aan informatie over het virus, die vaak onjuist of misleidend is en zich snel verspreidt via sociale media, kan leiden tot verwarring en wantrouwen en daarmee doelmatige maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid kan ondermijnen. De Europese Commissie spreekt in dit verband van een “infodemie”. In dit licht heeft Facebook ervoor gekozen zich, onder bepaalde voorwaarden, te committeren aan het tegengaan van kritiek op het beleid van overheden en gezondheidsorganisaties. Dat heeft zij gedaan door haar Richtlijnen uit te breiden met regels die specifiek aangeven wat concreet onder misinformatie over COVID-19 wordt verstaan. Bij het opstellen van die regels en het bepalen wat precies onder misinformatie wordt verstaan, gaat Facebook af op breed gedragen opvattingen van de deskundigen van die organisaties en overheden. Gezien doel en strekking van het beleid, kan niet worden gezegd dat Facebook in redelijkheid niet tot deze afweging heeft kunnen komen, ook niet als aangenomen zou moeten worden dat op een partij als Facebook een bijzondere verantwoordelijkheid rust om ruimte aan debat te geven.”
Daarna gaat de rechter in op Engel’s standpunt dat “het beleid en/of de Richtlijnen met betrekking tot COVID-19 tot gevolg hebben dat feitelijke waarheden niet meer kunnen worden geventileerd.” Hierover bepaalt de rechter dat het inderdaad “kan zijn dat in concrete gevallen toepassing van het beleid ertoe leidt dat op zichzelf juiste berichten worden verwijderd. Die mogelijkheid leidt niet tot een ander oordeel. Bij het opstellen en toepassen van de Richtlijnen mag Facebook naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs afgaan en vertrouwen op de expertise van de deskundigen van verschillende gezondheidsorganisaties en overheden. Daaraan doet niet af dat het debat over de behandeling en preventie van COVID-19 nog gaande is en er ook experts zijn die voormelde deskundigen tegenspreken. In dit verband is overigens van belang dat Facebook niet per definitie alle kritische berichten verwijdert. Het gaat specifiek om COVID-19 gerelateerde berichten die mogelijk schade in de ‘echte’ wereld kunnen toebrengen.”
Tenslotte beoordeelt de rechter iedere individuele post en bepaalt dat ze allemaal wel in strijd zijn met de Richtlijnen van Facebook en dat Facebook in haar recht stond door ze te verwijderen en niet kan worden verplicht de posts terug te plaatsen. De rechter wijst alle vorderingen van Engel af.
In deze zaak werd Facebook vertegenwoordigd door Jens van den Brink en Nienke de Visser van Kennedy Van der Laan.